
Jurisprudentie
BB1697
Datum uitspraak2007-06-26
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0501570
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0501570
Statusgepubliceerd
Indicatie
Naar het oordeel van het hof zijn er, voormelde rapportages in aanmerking genomen, onvoldoende aanwijzingen om te concluderen dat de klachten die "appellant" sedert het ongeval ondervindt en die kunnen wijzen op een post-whiplashtrauma in een zodanige mate geheel aan het ongeval zijn toe te schrijven en zodanig ernstig zijn dat een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding dan € 1.500,= zou zijn geïndiceerd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de ten processe voorhanden stukken niet blijkt van hevige en langdurige pijn die "appellant" van het door hem gestelde whiplashtrauma heeft ondervonden noch van enige specifieke beperking van blijvende aard. Het hof concludeert uit het rapport van [persoon 1] dat de gevolgen voor "appellant" vooral zijn gelegen in de noodzaak het kalmer aan te doen en grenzen te stellen aan de mate van zijn inspanningen. Het hof acht het met "geïntimeerde", in aanmerking genomen de uit het rapport van de medisch adviseur van Nationale Nederlanden blijkende en door "appellant" niet betwiste aanwezigheid bij "appellant" van forse degeneratieve afwijkingen in de nek en onderrug en de leeftijd van "appellant", niet aannemelijk dat die noodzaak zich zonder het ongeval niet evenzeer op enig moment zou hebben voorgedaan.
Uitspraak
typ. CB
rolnr. C0501570/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
tweede kamer, van 26 juni 2007,
gewezen in de zaak van:
1. "APPELLANT SUB 1",
wonende te "woonplaats", [gemeente],
2. TOTAALBOUW LIMBURG B.V.,
gevestigd te Susteren, gemeente Echt-Susteren,
appellanten,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
"GEÏNTIMEERDE",
wonende te "woonplaats", [gemeente],
geïntimeerde,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het bij dagvaarding van 31 oktober 2005 ingeleide hoger beroep van het op 10 augustus 2005 onder zaaknummer 91194/ HA ZA 04-309 uitgesproken vonnis van de rechtbank Maastricht tussen appellanten - "appellant" en Totaalbouw - als eisers en geïntimeerde - "geïntimeerde" - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg
Hiervoor verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep.
2. Het geding in hoger beroep
"Appellant" en Totaalbouw zijn van voormeld vonnis tijdig in hoger beroep gekomen. Zij hebben bij memorie van grieven, onder overlegging van zeventien producties, zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd als in de conclusie van de memorie van grieven aangegeven.
"Geïntimeerde" heeft bij memorie van antwoord, onder overlegging van twee producties, de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis en veroordeling van "appellant" en Totaalbouw in de proceskosten.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de precieze inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1. Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende:
- "Appellant" is op [datum 1] als bestuurder van zijn auto van achteren aangereden door een auto, bestuurd door "geïntimeerde".
- "Appellant" was/is directeur van Totaalbouw en bij Totaalbouw in loondienst. Ten tijde van het ongeval was hij 62 jaar.
- De verzekeraar van "geïntimeerde", Nationale Nederlanden, heeft de aansprakelijkheid van "geïntimeerde" voor de aanrijding erkend. Nationale Nederlanden heeft de schade aan de auto van "geïntimeerde" vergoed. Zij heeft verder aan "appellant" een bedrag van € 4.764,69 aan voorschotten onder algemene titel op de schadevergoeding voor "appellant" in privé betaald en bij wege van voorschot onder algemene titel een bedrag van € 17.865,78 aan schadevergoeding voor Totaalbouw.
4.1.2. In de onderhavige procedure vorderde "appellant" in eerste aanleg boven het hem reeds betaalde voorschot een bedrag van € 6.663,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2000 en vergoeding van de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand. Totaalbouw vorderde boven het door haar ontvangen voorschot van € 17.865,78 nog een bedrag van € 94.718,29, te vermeerderen met kosten van rechtsbijstand en wettelijke rente vanaf 22 november 2000.
4.1.3. De vordering van "appellant" betrof:
- kosten therapeut [therapeut], apotheek [apotheek], acupunctuur en kersenpitkussen, in totaal € 3.390,10;
- vergoeding voor immateriële schade € 3.500,=, in totaal € 6.890,10, waarvan na aftrek van een al betaald voorschot € 226,89, een bedrag van € 6.663,21 te vorderen bleef.
De vordering van Totaalbouw betrof doorbetaald salaris:
- over 2001 € 5.869,19
- over 2002 € 17.651,55
- over 2003 € 17.651,55
(totaal € 41.172,29)
kosten inhuur personeel € 53.897,=;
Totaalbouw stelde haar vordering in totaal op € 112.584,= waarvan na aftrek van het voorschot van € 17.865,78 een bedrag van € 94.718,29 (het hof leest € 94.718,22) resteerde.
4.1.4. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. Ten aanzien van "appellant" overwoog de rechtbank, kort weergegeven, dat door Nationale Nederlanden een bedrag van € 4.764,69 aan voorschotten was voldaan en de vordering van "appellant" niet voor een hoger bedrag dan dit voorschot toewijsbaar kon worden geacht.
Ten aanzien van Totaalbouw overwoog de rechtbank, kort samengevat, dat (a) Totaalbouw haar vordering ter zake het door haar aan "appellant" doorbetaalde loon waartegenover geen prestatie van "appellant" of een vergoeding heeft gestaan onvoldoende had onderbouwd en (b) Totaalbouw geen aanspraak op vergoeding van bedrijfsschade kon maken.
4.2.1. In hoger beroep heeft "appellant" de betaling aan hem in privé van (naast de schadevergoeding voor de schade aan de auto) een voorschot van € 4.764,69 erkend en zijn vordering nader gesteld op een bedrag van € 1.431,89. "appellant" heeft die vordering thans als volgt gespecificeerd:
- kosten acupunctuur € 1.942,18
- apotheek € 36,30
- kersenpitkussen € 14,74
- kosten neurologisch onderzoek (in eerste aanleg niet in de schadeberekening betrokken) € 703,36
- immateriële schade € 3.500,=
totaal € 6.196,58, te verminderen met het voorschot van € 4.764,69, zodat resteert € 1.431,89.
4.2.2. Totaalbouw heeft in hoger beroep haar vordering ter zake doorbetaald loon nader gesteld op een bedrag van € 32.132,17 en die ter zake bedrijfsschade over 2002 en 2003 - na toerekening van het betaalde voorschot aan de bedrijfsschade over 2001 - op een bedrag van € 22.332,22, een en ander als in de grieven V en VI nader aangegeven. In hoger beroep vordert zij in totaal aldus nog een bedrag van € 54.464,35, te vermeerderen met de door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand en wettelijke rente.
de grieven I t/m IV
4.3.1. Deze grieven hebben betrekking op de afwijzing van de vordering van "appellant". De grieven richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering van "appellant" betreffende het kersenpitkussen en de immateriële schadevergoeding niet toewijsbaar zijn (grieven I en III), tegen het feit dat de kosten voor het neurologisch onderzoek in eerste aanleg buiten beschouwing zijn gebleven (grief II) en tegen de conclusie van de rechtbank dat de vordering van "appellant" moet worden afgewezen (grief IV).
4.3.2. Het hof merkt op dat "appellant" bij de grieven I t/m III slechts belang heeft voor zover een andere beslissing in hoger beroep ten aanzien van die posten zou leiden tot de conclusie dat "appellant" meer schade heeft geleden dan het bedrag dat hem door Nationale Nederlanden al als voorschot op de hem toekomende schadevergoeding is uitgekeerd. Het hof zal daarom eerst grief III, die de grootste door "appellant" gevorderde schadepost betreft, bespreken.
4.3.3. "Appellant" legt aan de vordering tot vergoeding van immateriële schade ten grondslag dat hij door het ongeval een whiplashtrauma heeft opgelopen. In hoger beroep stelt hij voorts dat hij door de kneuzingen aan zijn benen de eerste tijd na het ongeval moeilijk heeft kunnen lopen. Ter ondersteuning van zijn vordering heeft "appellant" in hoger beroep een afschrift overgelegd van een aantal pagina's uit de Smartengeldgids van de ANWB.
4.3.4. "Geïntimeerde" betwist dat de klachten van "appellant" zijn toe te schrijven aan een post-whiplashsyndroom en dat deze (geheel) door het ongeval zijn veroorzaakt. "Geïntimeerde" wijst in dit verband naar een rapport van de medisch adviseur van haar verzekeraar van 1 juli 2003 (prod. 1 bij conclusie van antwoord). In dat rapport wordt onder meer gerelateerd dat blijkens een brief d.d. 28.9.2001 van de KNO-arts [KNO-arts] uit röntgenfoto's blijkt dat bij "appellant" sprake is van forse degeneratieve afwijkingen in de nek en de onderrug waardoor de door "appellant" na de botsing ondervonden nekklachten langer duren. In het rapport wordt verder geciteerd uit een neuropsychologisch rapport d.d. 13.4.2001 van [persoon 1], waarin wordt gesproken van "zeer geringe concentratie- en emotiestoornissen" en "Praemorbide persoonlijkheidskenmerken kunnen herstel in de weg staan". De medisch adviseur van Nationale Nederlanden concludeert in zijn rapport onder meer: "Vastgesteld wordt dat betrokkene (hof: "appellant") onderhevig is geweest aan een whiplashmechanisme. Er is een lichte functiestoornis van de nek, niet van de schouders. Daarnaast geringe cognitieve stoornissen. Adviezen worden gegeven, maar blijkbaar slecht opgevolgd. ....Preëxistent waren er degeneratieve nekafwijkingen op meerdere niveaus. Hierdoor zouden klachten langer kunnen aanhouden, maar zowel kno-arts als psycholoog achten de prognose goed. ..... Betrokkene .........krijgt WAO 35-45%. ...Bovendien berusten de nekklachten die nu nog bestaan eerder op de degeneratieve afwijkingen, dan op de ongevalsgevolgen.... Medisch-orthopaedisch gezien zijn de beperkingen alleen ten aanzien van zware nekbelasting, en dan nog vanwege spondylarthrose en discopathiën. Het is zeer aannemelijk dat deze ook zonder trauma (hetgeen wel luxerend kan hebben gewerkt) ook tot problemen hadden geleid op deze leeftijd. ...."
4.3.5. "Appellant" is in zijn conclusies op dit rapport niet ingegaan. Hij heeft wel bij akte van 16 maart 2005 (en opnieuw bij memorie van grieven) het genoemde rapport van [persoon 1] in het geding gebracht. Dit rapport ondersteunt de juistheid van hetgeen de medisch adviseur van Nationale Nederlanden in zijn rapport over het rapport van [persoon 1] heeft gerelateerd. In het rapport van [persoon 1] wordt onder meer vermeld dat "appellant" na het ongeval lichte nekklachten had doch dat op dat moment door de huisarts geen afwijkingen werden geconstateerd. Enkele weken na het ongeval kreeg "appellant" andere klachten: nekpijn, een zwaar hoofd en concentratie- en geheugenproblemen. De huisarts constateerde toen een whiplashtrauma. [persoon 1] concludeert in zijn rapport: "Whiplashtrauma met verminderde belastbaarheid, lichte concentratiestoornis met secundaire cognitieve problematiek en enige emotionele aanpassingsproblemen. Er is mijns inziens geen sprake van een stemmingsstoornis. De copingvaardigheden zijn niet geheel adequaat (o.a. te weinig inzicht in de problemen, moeite met ontspannen en een hoge herstelverwachting). Enkele persoonskenmerken kunnen een negatieve invloed op het herstel- en aanpassingsproces uitoefenen (.......)".
4.3.6. Naar het oordeel van het hof zijn er, voormelde rapportages in aanmerking genomen, onvoldoende aanwijzingen om te concluderen dat de klachten die "appellant" sedert het ongeval ondervindt en die kunnen wijzen op een post-whiplashtrauma in een zodanige mate geheel aan het ongeval zijn toe te schrijven en zodanig ernstig zijn dat een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding dan € 1.500,= zou zijn geïndiceerd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de ten processe voorhanden stukken niet blijkt van hevige en langdurige pijn die "appellant" van het door hem gestelde whiplashtrauma heeft ondervonden noch van enige specifieke beperking van blijvende aard. Het hof concludeert uit het rapport van [persoon 1] dat de gevolgen voor "appellant" vooral zijn gelegen in de noodzaak het kalmer aan te doen en grenzen te stellen aan de mate van zijn inspanningen. Het hof acht het met "geïntimeerde", in aanmerking genomen de uit het rapport van de medisch adviseur van Nationale Nederlanden blijkende en door "appellant" niet betwiste aanwezigheid bij "appellant" van forse degeneratieve afwijkingen in de nek en onderrug en de leeftijd van "appellant", niet aannemelijk dat die noodzaak zich zonder het ongeval niet evenzeer op enig moment zou hebben voorgedaan.
4.3.7. Het vorenstaande betekent dat "appellant" bij verdere bespreking van de grieven I t/m IV geen belang heeft omdat, ook indien van een causaal verband tussen de door "appellant" genoemde klachten en het ongeval wordt uitgegaan en de door de rechtbank niet toewijsbaar geachte posten wel toewijsbaar worden geoordeeld, dit niet tot toewijzing van een hoger bedrag dan het reeds aan "appellant" uitgekeerde voorschot zou leiden (namelijk een toewijsbaar bedrag van € 4.196,58 en een betaald voorschot van € 4.764,89).
4.3.8. De grieven I t/m IV kunnen derhalve niet tot een andere beslissing leiden en falen om die reden. De vraag in hoeverre de andere kosten voor rekening van "appellant" zijn gekomen en in hoeverre deze wel of niet als schade ten gevolge van het ongeval kunnen worden aangemerkt behoeft in het kader van deze procedure verder geen bespreking.
de grieven V en VI
4.4.1. Deze grieven betreffen de afwijzing door de rechtbank van de vordering van Totaalbouw. Grief V richt zich tegen de afwijzing van de vordering van het door Totaalbouw aan "appellant" betaalde nettoloon over de jaren 2001 t/m 2003, grief VI tegen de afwijzing van de door Totaalbouw gevorderde bedrijfsschade.
4.4.2. Voor wat betreft de door Totaalbouw gevorderde bedrijfsschade overweegt het hof allereerst dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat art. 6:107a BW de werkgever van iemand die lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen waarvoor hij een derde aansprakelijk kan achten jegens die derde alleen een zelfstandige aanspraak geeft op vergoeding van het loon dat hij aan de gekwetste werknemer tijdens diens ziekte of arbeidsongeschiktheid heeft moeten doorbetalen krachtens art. 7:629, lid 1 BW of krachtens een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst. Art. 6:107a BW geeft de werkgever geen aanspraak op vergoeding van bedrijfsschade jegens degene die door onrechtmatig handelen voor de schade van de werknemer aansprakelijk is.
4.4.3. Het hof verwerpt het standpunt van Totaalbouw dat Nationale Nederlanden de aansprakelijkheid van "geïntimeerde" voor die schade heeft erkend. Uit het enkele feit dat Nationale Nederlanden naar aanleiding van een brief van Totaalbouw van 5 februari 2002 (prod. 4 inl. dagvaarding, tevens prod. 16 bij mem.v.gr), waarin Totaalbouw meedeelt dat zij de rekeningen van de calculator over 2001 ten bedrage van f 39.371,= excl. btw moet voldoen, bij brief van 7 maart 2002 (prod. 17 bij mem.v.gr.) heeft laten weten dat zij een bedrag van € 17.865,78 (hof: f 39.371,=) aan Totaalbouw zal overmaken kan een dergelijke onvoorwaardelijke erkenning van aansprakelijkheid van "geïntimeerde" voor die schade (bedrijfsschade) van Totaalbouw niet worden geconcludeerd, te meer niet nu in de bewuste brief tevens is vermeld dat de betaling een voorschot onder algemene titel betreft. Daar komt bij dat blijkens de als productie 9 bij memorie van grieven overgelegde brief van 23 september 2003 van Nationale Nederlanden (waarop bij de bespreking van grief V nader zal worden ingegaan) ten tijde van de brief van 7 maart 2002 Nationale Nederlanden er kennelijk op grond van verklaringen van "appellant" vanuit ging dat Totaalbouw een eenmanszaak van "appellant" was en om die - later onjuist gebleken - reden de desbetreffende kostenpost als mogelijke schade van "appellant" beschouwde.
Grief VI moet dus worden verworpen voor zover Totaalbouw zich daarin beroept op een onvoorwaardelijke erkenning door Nationale Nederlanden ("geïntimeerde") van aansprakelijkheid voor bedrijfsschade van Totaalbouw.
4.4.4. In grief VI heeft Totaalbouw verder aangevoerd dat "geïntimeerde" tevens een zelfstandig onrechtmatig handelen jegens Totaalbouw moet worden verweten en dat hij op grond van dat onrechtmatig handelen aansprakelijk is voor de door Totaalbouw ten gevolge van dat handelen geleden bedrijfsschade.
Ook op dit punt faalt grief VI nu door Totaalbouw aan "geïntimeerde" geen ander onrechtmatig handelen wordt verweten dan dat hij zijn auto niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en dientengevolge op zijn voorligger is gebotst. Door dat handelen heeft "geïntimeerde" een norm overtreden die strekt ter bescherming van zijn mede verkeersdeelnemers. Dat handelen kan "geïntimeerde" daarom alleen jegens "appellant" als onrechtmatig handelen worden verweten.
4.5.1. "Geïntimeerde" heeft zijn aansprakelijkheid tot vergoeding van het door Totaalbouw als werkgever aan "appellant" doorbetaalde loon erkend doch alleen voor zover (a) Totaalbouw krachtens een wettelijke bepaling of een arbeidsovereenkomst gehouden was dat loon aan "appellant" door te betalen, (b) dat loon is betaald terwijl daar geen arbeid voor is verricht en (c) Totaalbouw voor die schade niet op andere wijze - in het bijzonder haar ziekteverzuimverzekeraar Avéro Zorgverzekeringen N.V. - schadeloos is gesteld. "geïntimeerde" betwist dat door Totaalbouw een hoger bedrag aan "loonschade" is geleden dan het bedrag dat zij als algemeen voorschot op de schadevergoeding van Nationale Nederlanden heeft ontvangen.
4.5.2. De rechtbank heeft de vordering van Totaalbouw ter zake de loondoorbetaling als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Onder grief V geeft Totaalbouw een nadere becijfering van deze vordering.
Die becijfering komt erop neer dat Totaalbouw stelt de volgende bedragen aan nettoloon te hebben uitgekeerd aan "appellant":
- 2001: € 19.541,33
- 2002: € 17.824,73
- 2003: € 3.722,56 (t/m maart 2003 ivm pensioen).
Daarop moeten volgens Totaalbouw de volgende bedragen in mindering worden gebracht:
- 2001: € 7.196,23 uitkering Avéro
- 2002: € 612,42 WAO uitkering "appellant" per 11-11-2002)
- 2003: € 1.147,80 WAO uitkering "appellant",
- zodat per saldo resteert: € 32.132,17.
4.5.3. Totaalbouw is in grief V niet ingegaan op het verweer van "geïntimeerde" dat Totaalbouw slechts aanspraak op vergoeding van doorbetaald loon kan maken indien zij tot zodanige doorbetaling krachtens wet of arbeidsovereenkomst gehouden was. Totaalbouw heeft in eerste aanleg gesteld dat zij bij mondelinge arbeidsovereenkomst een doorbetaling van loon gedurende drie jaren is overeengekomen. Zij heeft verder gesteld dat zij bij een andere werknemer ("andere werknemer") ook zo heeft gehandeld en aangeboden "andere werknemer" als getuige te doen horen. In grief V voert Totaalbouw (alleen nog) aan dat Nationale Nederlanden de aansprakelijkheid voor de doorbetaling bij brief van 23 september 2003 (prod. 9 bij mem.v.gr.) heeft erkend.
4.5.4. In laatstgenoemde brief schrijft Nationale Nederlanden aan de raadsman van "appellant": "Uit de thans bekende informatie blijkt, dat uw cliënt ten tijde van het ongeval in loondienst was. Dit in tegenstelling tot hetgeen hij eerder heeft verklaard. Dit betekent dat de BV alleen gerechtigd is de nettoloonvordering te claimen gedurende de arbeidsongeschiktheid van uw cliënt. Alle overige vorderingen waaronder het inhuren e.d. van andere arbeidskrachten vallen buiten het vorderingsrecht. De kosten van de calculator komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking."
4.5.5. Naar het oordeel van het hof kan aan die mededeling van Nationale Nederlanden geen verderstrekkende conclusie worden verbonden dan dat Nationale Nederlanden laat weten dat het feit dat "appellant" in loondienst van Totaalbouw blijkt te zijn meebrengt dat voor vergoeding van bedrijfsschade geen plaats is en aan Totaalbouw slechts een verhaalsrecht toekomt voor doorbetaald loon als voorzien in art. 6:107a BW. In het bijzonder kan Totaalbouw naar het oordeel van het hof voormeld schrijven redelijkerwijs niet begrijpen in de verderstrekkende zin van een erkenning van Nationale Nederlanden van een gehoudenheid tot vergoeding van door Totaalbouw aan "appellant" doorbetaald loon ongeacht de vraag of Totaalbouw rechtens tot die doorbetaling jegens "appellant" gehouden was.
4.5.6. "Geïntimeerde" betoogt naar het oordeel van het hof voorts terecht dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor door Totaalbouw aan "appellant" betaald loon waar wel een arbeidsprestatie van "appellant" tegenover heeft gestaan. "geïntimeerde" stelt terecht dat door Totaalbouw geen, althans onvoldoende inzicht is gegeven in de mate waarin zij loon van "appellant" heeft doorbetaald waar geen arbeidsprestatie van "appellant" tegenover heeft gestaan. Dit klemt temeer nu "geïntimeerde" al bij conclusie van antwoord in eerste aanleg (onder 46) heeft aangevoerd dat "appellant" zijn (resterende) arbeidsgeschiktheid ten behoeve van Totaalbouw heeft aangewend en ook uit het hiervoor genoemde rapport van [persoon 1] blijkt dat van een in het geheel niet uitvoeren van werkzaamheden door "appellant" geen sprake was. In dit rapport d.d. 13 april 2001 wordt onder meer (p.1) vermeld dat de huisarts "appellant" begin 2001 naar [KNO-arts] verwees, dat deze laatste "appellant" had geadviseerd om 's middags een uur te rusten en dat "appellant" hiervoor een speciale stoel in zijn werkkamer had gezet. Het hof concludeert hieruit - en uit de vermelding op p.2 van het rapport dat het werk "appellant" meer moeite kost - dat "appellant" ook na het ongeval nog werkzaamheden voor Totaalbouw is blijven verrichten.
4.5.7. Nu Totaalbouw noch voldoende gemotiveerd en/of voldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij gedurende een langere periode jegens "appellant" tot doorbetaling van diens loon gehouden was dan gedurende het eerste jaar na het ongeval of de periode waarvoor zij voor een doorbetalingsverplichting bij Avéro verzekerd was en dat zij ook na de arbeidsongeschiktheidsverklaring van "appellant" tot betaling van 100% van diens loon (verminderd met de WAO-uitkering van "appellant") gehouden zou zijn noch inzicht heeft gegeven in de mate waarin zij aan "appellant" loon heeft betaald waar geen arbeidsinspanning van "appellant" tegenover heeft gestaan, acht het hof de vordering van Totaalbouw ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd.
4.5.8. Het vorenstaande betekent dat ook grief V faalt. Totaalbouw heeft in hoger beroep haar stelling dat zij wegens een verplichting tot doorbetaling van het loon van "appellant" bij diens ongeschiktheid tot werken een hogere schade heeft geleden dan het door haar van Nationale Nederlanden ontvangen voorschot onvoldoende onderbouwd.
4.5.9. Nu Totaalbouw onvoldoende aan haar stelplicht heeft voldaan, dient aan het door Totaalbouw in algemene bewoordingen gedaan bewijsaanbod voorbij te worden gegaan. De vraag in hoeverre de arbeidsongeschiktheid van "appellant" al dan niet als ongevalsgevolg kan worden aangemerkt kan eveneens buiten beschouwing blijven.
4.5.10. Bij memorie van antwoord heeft "geïntimeerde" nog, door een productie gestaafd, gesteld dat Totaalbouw van Avéro niet alleen over de periode van 1 januari 2001 t/m 31 maart 2001 een uitkering op grond van de verzekering voor de doorbetalingsverplichting heeft gekregen maar ook voor de periode t/m 31 juli 2001. Totaalbouw heeft zich over die stelling niet meer kunnen/ hoeven uitlaten. Gezien het hiervoor in r.o. 4.5.8 gegeven oordeel heeft Totaalbouw bij een dergelijke uitlating geen belang zodat er voor het bieden van die mogelijkheid aan Totaalbouw geen aanleiding is.
grief VII
4.6.1. In deze grief richten "appellant" en Totaalbouw zich, onder verwijzing naar de andere grieven, tegen de afwijzing door de rechtbank van hun vorderingen en hun veroordeling in de proceskosten.
4.6.2. Deze grief heeft naast de andere grieven geen zelfstandige betekenis en moet het lot van de andere grieven delen.
conclusie
4.7. Nu geen van de grieven doel heeft getroffen, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. "appellant" en Totaalbouw zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden verwezen. Overeenkomstig het daartoe door "geïntimeerde" gedaan verzoek zal dit arrest uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt "appellant" en Totaalbouw in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van "geïntimeerde" tot op heden worden begroot op € 1.100,= aan verschotten en op € 1.631,= aan salaris procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Venhuizen en Keizer, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 26 juni 2007.